Wieringer aken en een skuutje


Ook Wieringer aken zijn veel boller dan de toch al zo bolle botter, en hebben een lagere kop en een breder boeisel. Het hele achterschip heeft een verhoogde deken waardoor de schipper veel hoger stond. Het type werd in de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkeld en gebouwd in Hindelopen, Makkum en Workum. De Wieringer aak heeft veel overeenkomsten met de Lemster aak, maar is korter en breder.

“In Wieringen en de Lemmer worden bij voorkeur zoogenaamde aken gebruikt. Dat zijn ronde platbodem vaartuigen met een niet hoor oploopenden afgeronden boeg. Dit type is voor de Zuiderzee het meest geschikt, en wordt dan ook de laatste jaren bij voorkeur aangemaakt zoowel in hout als in ijzer. De grootste soort meet ongeveer 30 ton, terwijl de afmetingen verder dalen tot elke gewenschte inhoudsmaat. De aken zijn vooral geschikt om op de banken om Wieringen heen bij vallend water te blijven staan op de slikken. Er zijn evenwel eenige Wieringer vissers die ook met deze groote aken de Noordzee bevisschen. Zij trachten hun vaartuig dan wederom eenigzins aan te passen aan de gewijzigde eischen van de Noordzee, door een kleinen kiel daaronder aan te brengen en aldus het type van platboom-schip weder te wijzigen.” (Zuiderzee-vereeniging, 1905: 37)

In de tweede helft van de 19e eeuw werd er rond het eiland Wieringen gevist met een schuitje (skuutje) dat doet denken aan de blazer uit diezelfde periode. Het Wieringer skuutje heeft net als de blazer hoge rechte boorden, maar is slanker van vorm, geaccentueerd door een vrij scherp voor- en achterschip. Het vlak is recht en loopt alleen achter iets op. Er zijn waarschijnlijk slechts een vijftigtal van zulke scheepjes relatief kort in de vaart geweest. Vanaf 1880 was er steeds meer behoefte aan grotere schepen zoals de Wieringeraak. Het allerlaatste skuutje is na grondige restauratie weer in de vaart, en ligt in Den Oever.